4 minuten

Kennis voor de echte wereld

Op school leren kinderen veel dingen die ze ook buiten school kunnen gebruiken. Ze blijken echter moeite te hebben om hun kennis daadwerkelijk toe te passen in het dagelijks leven. Juist doordat veel informatie op school abstract is – zodat het in veel situaties gebruikt kan worden – is het voor kinderen lastig om hun kennis te vertalen naar een andere context. Hoe breng je daar als leerkracht verandering in? 

 

Vertalen naar het dagelijks leven

Stel je voor dat je wilt leren reanimeren. Bij EHBO-cursus A wordt door de cursusleider stap voor stap uitgelegd hoe een reanimatie in zijn werk gaat. Bij cursus B zijn meerdere levensechte reanimatiepoppen aanwezig waarmee je uitgebreid gaat oefenen, onder het toeziend oog van een ervaren docent. Een paar maanden later is de nood aan de man: in je naaste omgeving wordt iemand onwel. Met welke cursus ben je het best voorbereid op deze situatie? 

 

Transfer: nabij of ver

Denk jij ook dat EHBO-cursus B je het best voorbereidt op een reanimatie? Dat is niet zo gek, want in die cursus werd de echte situatie het dichtst benaderd. Er is hier sprake van transfer: het toepassen van je kennis in een nieuwe situatie. Je kunt je voorstellen dat transfer makkelijker is als er maar een klein verschil bestaat tussen de situatie waarin je de kennis hebt opgedaan en de nieuwe situatie – bij EHBO-cursus B dus. Dit noem je nabije transfer. Bij verre transfer is dat verschil groter: je moet een flinke vertaalslag maken om je kennis in te zetten in de nieuwe situatie. Zoals bij EHBO-cursus A. 

 

Zonde van die cursus

Kinderen (en volwassen trouwens ook) hebben meer moeite met verre transfer dan met nabije transfer. Als wat je geleerd hebt té ver afligt van de praktijk, en dus té abstract is, kost het ontzettend veel moeite om die kennis toe te passen in een nieuwe situatie. Dat is waarom veel cursussen en opleidingen geen vruchten afwerpen: als je niet weet hoe je je nieuwe kennis kunt inzetten op je werk of in je dagelijks leven, ga je hem waarschijnlijk nooit gebruiken. De twee situaties liggen simpelweg te ver uit elkaar. 


Levensechte situaties in het onderwijs

Als leerkracht wil je natuurlijk dat je leerlingen hun kennis wél kunnen toepassen in de echte wereld. Daar draait onderwijs tenslotte grotendeels om. De wetenschappers Brown, Collins en Duguid (1989) zetten op een rijtje hoe je de transfer van kennis makkelijker kunt maken voor leerlingen.1 Zij adviseerden om op school meer gebruik te maken van levensechte situaties. Gesitueerd leren noemden de onderzoekers dat.  


Gesitueerd leren

Bij gesitueerd leren moeten leerlingen een oplossing vinden voor een realistisch probleem. Dat heeft allereerst als gevolg dat ze sneller de relevantie van de taak inzien, doordat ze zich kunnen voorstellen dat het probleem zich echt voordoet. Dat draagt weer bij aan hun motivatie om het probleem ook daadwerkelijk op te lossen. Daarnaast maken de levensechte situaties ook de transfer makkelijker. Er is immers sprake van nabije transfer: de schoolsituatie is concreet en levensecht en ligt daardoor dichter bij de nieuwe situatie in het dagelijks leven. 

 

Voorbeeld: een reisje naar Italië 

Stel je voor dat je een kind in de klas hebt dat tijdens de topografieles alle landen en hoofdsteden van Europa moeiteloos kan aanwijzen en benoemen op een landkaart. Vervolgens gaat dat kind op vakantie naar Italië. Onderweg heeft hij geen idee welke landen hij allemaal moet doorkruisen om daar aan te komen. De nieuwe situatie (de reis naar Italië) ligt blijkbaar té ver af van de schoolkennis (het herkennen van de landen op een kaart). Als leerkracht kun je de transfer verkleinen door in de les aan de slag te gaan met een routebeschrijving tussen twee locaties. Het kind moet dan vertellen via welke landen en steden – die hij eerder geleerd heeft – het van A naar B moet reizen. 

 

Gesitueerd leren met Blits

Het is dus van groot belang om elke leerervaring zo realistisch en concreet mogelijk te maken. Dat kan door nieuwe kennis ook aan te bieden in de context van een situatie waarin die kennis vaak gebruikt wordt. Dat maakt het voor kinderen makkelijker om die kennis buiten de schoolmuren in te zetten. Van die wetenschap hebben we volop gebruik gemaakt bij de ontwikkeling van onze methode Blits voor studievaardigheden. De methode staat vol met echte voorbeelden: van een speelschema van een tennistoernooi tot een routeplanner en een weerkaart. Dat helpt kinderen om de vertaalslag te maken naar de buitenwereld.  


Van concreet naar abstract 

Op het eerste gezicht lijkt het alsof gesitueerd leren alleen maar draait om concrete en realistische voorbeelden. Dat klopt echter niet: uiteindelijk wil je samen met je leerlingen de concrete voorbeelden overstijgen. Langzaam maar zeker wil je de overstap maken van concreet naar abstract. Dat doe je door te beginnen met concrete voorbeelden en daarna verder te gaan met meer abstracte informatie, totdat de leerlingen de abstracte principes volledig begrijpen. 


Voorbeeld: muntjes in de rekenles

Bij een rekenles begin je met het optellen van muntjes in een speelgoedwinkeltje. Daarna gaan de kinderen aan de slag met het optellen van getekende muntjes op een vel papier – alweer iets abstracter. Tot slot worden die getekende muntjes vervangen door cijfers. De kinderen leren daarbij dat cijfers niet alleen muntjes kunnen representeren. De concrete voorbeelden zijn vervangen door een abstract principe! 

 

Naar abstract denken met Blits

In de methode Blits maken we ook steeds de overstap van concreet naar abstract. Uiteindelijk is het tenslotte belangrijk dat kinderen iedere tabel, grafiek en kaart kunnen lezen – niet alleen de voorbeelden die in de methode worden genoemd. Wanneer de nieuwe vaardigheden volledig zijn ingesleten – onder andere dankzij de digitale herhalingslessen van Blits – kunnen kinderen die optimaal inzetten bij andere vakken én buiten school. 


Ik wil meer lezen over Blits

Ik wil Blits uitproberen



Bronnen

1 Brown, J. S., Collins, A., & Duguid, P. (1989). Situated cognition and the culture of learning. Educational Researcher, 18, 32-42. (Lees hier.)